Weten wat je weet

Terug

“Uh… ik weet het niet.” Haar stem klinkt zacht en trilt. Ze staat midden op het podium en kijkt naar de grond. Haar bachelorgetuigschrift houdt ze met twee handen tegen haar borstkas geklemd.

Het blijft stil. Samen met andere ouders zit ik in het volle auditorium. We houden onze adem in. Terwijl ik naar haar gebogen hoofd kijk krijg ik pijn in mijn buik.

Hoe lang moet dit nog duren? Ongeduldig kijk ik naar de rector in zijn zwarte toga achter de microfoon. Net verraste hij haar met een vraag: “Als je cum laude je bachelor haalt, heb je vast ook een mooie thesis geschreven. Wat is de titel?”

“Uh… ik weet het niet.” Eén seconde. Twee seconden. Drie. Ik schuif op mijn stoel. De vader naast mij ook. Voor mij fluistert een student iets tegen zijn buurvrouw.

Wanneer de rector haar met een grapje uit haar benarde situatie redt gaat er een zucht van opluchting door de zaal. Met rode wangen en haar blik strak naar beneden haast ze zich van het podium af. De volgende naam schalt alweer vrolijk door de luidsprekers met bijbehorend applaus.

We zijn een uur verder. Borreltijd. Om mij heen klinken felicitaties en grapjes. Foto’s worden gemaakt. Een trotse pauwenveer wisselt van eigenaar. “Thanks dad!” Achter mij een jonge stem “Nou ja… cum laude, ze wist niet eens de titel van haar thesis.” Instemmend gelach.

“… ze wist niet eens de titel van haar thesis.” Wanneer ik later op de avond naar huis loop, mijmer ik hierover na. Dit is wat er kan gebeuren wanneer we ons op een spannend podium overvallen voelen: ons toch al getriggerde zenuwstelsel geeft red alert en ons gealarmeerde gevoelsbrein kaapt in een nanoseconde het laatste restje van ons heldere denken. We worden helemaal blanco: “Thesis? Titel? Uh… ik weet het niet.”

Het doet me denken aan die keer dat ik als jonge stagiaire mijn marketingplan voor de directie presenteerde. Stijf van de spanning stond ik voor vijf managers die mij -in wisselende stadia van onderuitzakken- vanachter hun in een U-vorm opgestelde tafels aankeken.

Ik hoor mijn stem: dun en schel. Mijn hart roffelt in mijn borstkas. Ik heb het heet. Mijn mond is droog. Mijn stem slaat over. Een van tevoren bedachte kwinkslag krijgt geen reactie. Mag ik al weg? Van tevoren heb ik geklokt: mijn presentatie duurt zes minuten en zesendertig seconden. Het lijken uren.

“Waaruit concludeer je dat het een goed idee is om met dit product de markt op te gaan? Ons assortiment lijkt me wel compleet.” De commerciële directeur, vijftig-plus met witgrijs haar in een kwiek grijs pak, biedt me de kans om een sterk antwoord te geven. Een schot voor open doel: het is de kern van mijn marktonderzoek.

Gelukkig, deze vraag weet ik. Ik haal adem en kijk hem aan. En dan gebeurt het. Er komt niets. Mijn hart knijpt samen. Mijn maag wordt hol. Mijn keel knijpt dicht. Paniek. Ik kijk rond zonder iemand te zien. In mijn hoofd hoor ik alleen maar “Zeg iets Dominique, dit duurt te lang.” En ik kan nergens opkomen.

“Uh… ik weet het niet.” Mijn stagebegeleider -links vooraan zit hij- kijkt me met verschrikte ogen aan. Ik kijk snel weg naar het lege midden tussen de tafels. Stilte. Ik wil hier weg. Nu.

“Ach,” klinkt dezelfde stem die me zojuist mijn victorie-kans gaf “dit kan ons allemaal overkomen. We hebben je marketingplan en aanbevelingen gelezen. Het was heel grondig. We kunnen er zeker mee verder.” Ik zal geknikt hebben. En weer zijn gaan zitten.

‘Weten wat we weten’ is niet vanzelfsprekend. We hebben alleen toegang tot ons wetende denkbrein wanneer ons autonome zenuwstelsel in zijn chillzone zit. Eenmaal getriggerd kaapt ons gealarmeerde gevoelsbrein ons denkbrein. En komen we -hoe goed voorbereid ook- niet verder dan “Uh…ik weet het niet.”

Hoe zo’n kaping te voorkomen? Dat kan niet. Ons autonome zenuwstelsel is de baas in huis. Als het zich onveilig voelt, gaat het alarm af en neemt ons gevoelsbrein het roer over.

Wat wel kan? We kunnen leren om op zo’n kaapmoment ons autonome zenuwstelsel terug te reguleren naar zijn chillzone. Zodat ons denkbrein weer online komt. En we weer weten wat we weten.