Verbinden: slogan of praktijk?

Terug

Ik doe mijn best om hem te volgen. “Binnen ons bedrijf staat verbinding centraal. Met elkaar, met onze leveranciers, met onze klanten. Omdat we weten dat dit de sleutel is tot duurzaam succes.” Ik blijf hem aankijken. En schiet in de lach. “Wat een prachtige volzin.”

We zitten voor een bijpraatafspraak op een zonnig terras. Cappuccino erbij. Hij is een oud-collega uit mijn headhuntertijd en sinds kort operationeel manager bij een nieuwe werkgever.

Ik ben even stil. Verbinden. We hebben er onze mond vol van. Schrijven er boeken vol mee. Vertellen elkaar dat dit essentieel is voor samenwerking. En knikken vervolgens instemmend.

Maar hebben we in de gaten hoe kwetsbaar verbinden in het moment is? Hoeveel zelfinzicht het vraagt? En hoeveel zelfregulering van ons autonome zenuwstelsel hiervoor nodig is?

Ik ben benieuwd. “Verbinden is een woord dat we graag gebruiken. Maar wat bedoelen we dan eigenlijk? Concreet? Ik merk dat dit in de praktijk niet altijd makkelijk is. Soms word ik boos of ongeduldig, vind ik dat er om de kern heen wordt gedraaid. Of dat er spelletjes worden gespeeld. En maak ik daar korte metten mee. Hoe kijk jij daar tegenaan? Valt dit voor jou onder het kopje verbinden?”

“Hangt ervan af hoe je dat doet. Als je daarmee de ander in de stress jaagt of de mond snoert, raak je hem kwijt. Je moet wel blijven luisteren.”

We zijn het eens: de manier waarop we communiceren is key voor verbinding. En ik wil meer weten. “En wat nu als je zelf gestresst bent? Omdat er een deadline is of omdat je een ongemakkelijke boodschap te vertellen hebt? Of omdat je simpelweg haast hebt?”

“Dan probeer ik rustig te blijven…” Hij kijkt me schuin aan, trekt een wenkbrauw op en grinnikt. “… en nee, dat lukt niet altijd.” Ik grijns mee. We lopen al heel wat jaren samen op en kennen elkaars korte lontjes en gevoeligheden.

“Laatst sprak ik een nieuwe collega over een rapport dat hij had afgeraffeld. Het was gewoon niet goed. Ik nam de verbeterpunten met hem door, maar het kwam niet binnen.”

“En toen?” “Heb ik het gelaten. Een volwassen kerel hè. Hij komt er wel uit.”

‘Binnen ons bedrijf staat verbinding centraal. Met elkaar, met onze leveranciers, met onze klanten. Omdat we weten dat dit de sleutel is tot duurzaam succes.’ Ik hoor het hem nog zeggen.

Ik maak een snelle afweging: deze zin herhalen en hem confronteren met het verschil tussen slogan en praktijk? Nee. Dan heb ik mijn punt gemaakt, maar gaat onze verbinding down.

“Hoe was het voor jou dat -wat je ook zei- het niet bij hem binnenkwam?”

“Je kent me. Dan raak ik gefrustreerd.” Zijn kaken zijn ineens vierkant en zijn ogen knijpen samen. Hij pakt zijn lege kopje op, kijkt erin. Fronst. Zet het weer neer en kijkt rond op zoek naar een ober. Niemand. Een ongeduldige zucht.

“Eén van de eerste inzichten die ik in het werken met het autonome zenuwstelsel confronterend vond, was dat mijn autonome zenuwstelsel bepaalt hoe ik reageer en omga met de dingen. Het wint het daarin van mijn beter-weten en anders-willen. Daar gingen al mijn leiderschapstrainingen.”

“Ja, en?!” Hij kijkt me even scherp aan en draait dan weer weg, nog steeds op zoek naar een ober. Ik begin me af te vragen of hij met al dat gepraat over verbinding in de gaten heeft dat hij zelf op dit moment niet bepaald verbonden met mij zit te zijn.

“… dus ook al wil ik nog zo graag verbinden en openstaan voor een ander, wanneer mijn zenuwstelsel getriggerd is, kan ik dat wel vergeten. Dan ga ik -of ik het wel of niet in de gaten heb- vechten of vluchten. Of bevriezen. Moet ik mezelf eerst weer reguleren voordat ik weer kan verbinden.”

Zijn reactie is een scheve blik. “Ja zeg, als we dat allemaal gaan doen komen we nergens meer toe.”

“Of juist wel.”

Verbinden met de ander begint bij jezelf. Het begint bij weten waardoor je autonome zenuwstelsel getriggerd raakt en in welke vecht- en vluchtmechanismen je dan schiet. Zodat je jezelf weer kunt reguleren en terug kan komen in de verbindingsstand. En een gesprek over verbeterpunten niet hoeft te eindigen in dichtslaan en frustratie.

Ik schuif mijn stoel naar achter. Tijd voor een time-out. “Jij ook nog een cappuccino? Dan loop ik even naar binnen.”