Tot hier en niet verder

Terug

“Ik laat nooit merken dat iets me raakt. Dan word ik het pispaaltje en dat gaan we niet doen.” Hij kijkt me met zijn grijsblauwe ogen strak aan. Met zijn kin vooruit, zijn kaken vierkant en zijn verder uitdrukkingsloze gezicht is de boodschap duidelijk: tot hier en niet verder.

Binnenkort gaat hij leiding geven aan een team programmeurs en hij heeft gevraagd of ik hem wil coachen. Pratend over leidinggeven en verbinden komen we op geraakt worden. Raakbaar zijn als voorwaarde voor verbinden.

Nooit laten merken dat iets je raakt. Het doet me denken aan toen ik acht jaar was en net verhuisd van ‘de stad’ naar een besloten boerendorpje in het vlakke polderland langs de Maas. ‘D’n deftige’ werd ik op school genoemd.

“Niet laten zien dat het zeer doet – niet laten zien dat het zeer doet – niet…” Het is woensdagmiddag half één. Met mijn tanden op elkaar geklemd en één gloeiende wang pak ik mijn rugzak op. Met mijn hoofd omhoog loop ik dwars door de groep joelende jongens. Hun fietsen staan en liggen kriskras op de stoep. Ik slalom er omheen op weg naar huis, mijn ogen strak vooruit.

“Hee, ze huilt niet eens!” Achter me klinkt zijn net iets te harde stem. Drie meter eerder duwde ik hem opzij toen hij me met een uitdagende grijns de weg versperde. Een duw die hij natuurlijk met een steviger duw moest beantwoorden. En een flinke mep. Want ja, door een meisje opzij worden geduwd kan niet. Zeker niet als je vrienden erbij zijn.

Ik vertel deze anekdote aan mijn coachee. “Niet laten zien dat iets je zeer doet. Op zo’n moment is het handig. Dan voorkom je dat het erger wordt en ben je het snelst weer thuis…” Hij blijft stil.

“… en het heeft ook nadelen. Mijn dit-raakt-me-niet gezicht heeft me door de basisschool geholpen, maar het heeft er ook voor gezorgd dat ik later als collega en manager moeite had met verbinden. Met mezelf te laten zien. Vooral wanneer ik iets spannend vond of geraakt werd, gingen de luiken dicht. Zonder dat ik het in de gaten had schoot mijn gezicht bij het minste of geringste alarm nog steeds in ‘dit raakt me niet’.”

“Ja, en?”

“En dus had ik een probleem. Als ik mezelf niet liet zien, hoe kon ik dan van mijn collega’s en medewerkers verwachten dat zij dat wel deden? En als zij -en ik- dat niet deden, hoe konden we dan als team met elkaar verbinden?”

Weer is hij stil. En kijkt naar buiten. Dan haalt hij zijn schouders op. “Geen idee.”

Nu is verbinden altijd in het moment zelf. Dus vraag ik hem: “Hebben wij nu een verbinding?” Hij kijkt me verwonderd aan. “Huh?!” Ik schiet in de lach. Precies. “Of je het idee hebt dat wij nu een verbinding hebben.”

“Hoe moet ik dat nu weten?”

Hoe moet ik dat nu weten. Een mooi aanknopingspunt. “We gaan een oefening doen dan wordt het je vanzelf duidelijk.” Ik vraag hem eens goed te kijken naar wat mijn ogen doen, wat hij in mijn gezichtsspieren ziet gebeuren en hoe hij mijn stem vindt klinken. “Geef dit -zonder erbij na te denken- een groen vinkje of een rood kruisje. Alleen maar dat. Groen? Rood? Groen? Rood? Zeg het maar.”

Meer en minder subtiel laat ik mijn gezichtsuitdrukkingen elkaar afwisselen terwijl ik praat en hem aankijk. Mijn stemnuances doen mee. Vervolgens de kleine spieren rondom mijn ogen en ook mijn wenkbrauwen spelen hun rol.

Hij komt wat losser op zijn stoel te zitten en lacht. “Ja zeg, hoeveel gezichten kan jij eigenlijk trekken?!” Veel. Dus we gaan nog even door.

Een evaluatiemoment. “Hoe wist je of het een vinkje of een kruisje moest zijn?” “Als je zo kijkt”, hij doet me na, “dan verstrak ik en wil ik het liefste weg.” Rood kruisje dus. “En als je zo lacht”, weer doet hij me na, “dan vind ik dat wel chill, moet ik ook lachen.” Groen vinkje. De veiligheidsradar van zijn autonome zenuwstelsel werkt prima.

Nu draaien we de rollen om en zijn de groene vinkjes en rode kruizen voor mij. De eerste ronde heeft de spieren in zijn gezicht verzacht en beweeglijk gemaakt. Hij heeft er lol in gekregen. Terwijl ik met ‘Rood!’ en ‘Groen!’ aangeef wat zijn wisselende gezicht met mijn fysieke systeem doet, geef ik hem meteen de ondertiteling erbij. “Nu krijg ik kramp in mijn maag.” “Joh.. hou even op, nu wil ík weg.” “Beter, nu kan ik weer ademen.”

Een halfuur geleden zei hij nog dat hij zich helemaal niet wilde laten raken. Nu wordt hij met iedere subtiele uitdrukking geraakt en moet hij daar zelfs om lachen.

Voordat we afscheid nemen vertel ik hem meer over de veiligheidsradar van zijn autonome zenuwstelsel. De komende weken gaat hij verder ontdekken hoe deze bij hem in de praktijk werkt.

Zo hebben we een begin gemaakt. Een begin van een nieuwe stijl van leidinggeven aan het team van programmeurs straks: niet meer als potentieel pispaaltje, maar met een open en raakbaar systeem.

Verbinden. Het begint bij raakbaar willen zijn. En raakbaar zijn begint bij kennis van je autonome zenuwstelsel.