Sweet zone of play
TerugWeten hoe te spelen is een gelukkige gave. (Ralph Waldo Emerson)
Spelen is een gave waarmee we allemaal zijn geboren. Kijk naar een baby die jouw blik zoekt en lacht, een peuter die eindeloos zandgebakjes maakt en ze met haar schepje weer vrolijk kapot slaat. Of een vijfjarige spring-in-het-veld die roept: ‘wie er het eerst is!’ en wegstormt. Spelen is ons aangeboren.
Hoe komt het dan dat we het richting volwassen worden steeds minder gaan doen?
Beneden- en bovenbrein
Onderzoek van neurowetenschapper Jaak Panksepp naar het spelgedrag van ratten wijst erop dat de drang om met elkaar te spelen een oeroud zoogdierinstinct is, waarbij -zoals Daniel J. Siegel het noemt- het benedenbrein betrokken is. Dit breindeel, dat bestaat uit het reptielenbrein en limbische systeem, houdt zich bezig met eten, slapen en overleven. En dus ook met samen spelen.
Wanneer dit benedenbrein zich bij ons mensen op een positieve manier ontwikkelt, heeft dit weer een positieve invloed op de ontwikkeling van onze prefrontale cortex (ons bovenbrein). En samenspelen speelt bij deze breinontwikkeling dus een belangrijke rol.
Onze prefrontale cortex is het breindeel dat ons nieuwsgierig maakt en open. Het helpt ons problemen creatief oplossen. En meer. Wanneer dit breindeel lekker online is (en daarmee dus ook dat benedenbrein hè) ervaren we veerkracht, compassie en een moreel kompas. We benaderen de wereld vanuit empathie en authenticiteit. En al deze eigenschappen en kwaliteiten worden versterkt door samenspelen. Die activiteit waarbij we met elkaar ‘onbelangrijke dingen doen, gewoon omdat het leuk is’.
Samenspelen
Laten we eens inzoomen op dat samenspelen. Wanneer we samenspelen leren we omgaan met teleurstelling, onmacht en ongemak. We onderzoeken onze verbeelding en experimenteren met ons gedrag in interacties met anderen, zonder dat we ons beoordeeld of bedreigd voelen. En meer.
In het samenspelen leren we overleggen, flexibel zijn en geduld hebben. We leren angsten overwinnen, ontwikkelen emotioneel evenwicht en vergroten ons vermogen om frustratie te verdragen wanneer we onze zin niet krijgen (Daniel J. Siegel, 2018).
Wat heeft samenspelen nu te maken met ons autonome zenuwstelsel?
Autonoom zenuwstelsel
De kwaliteiten die we ontwikkelen door samenspelen kunnen zich alleen ontwikkelen wanneer ons autonome zenuwstelsel zijn ‘ventrale vagaal’ online heeft. Alleen dan kunnen we ontwikkelen, leren en verbinden.
De ventrale vagaal is het laatst ontwikkelde deel van ons autonome zenuwstelsel dat zorgt voor de aansturing van de neurale staat die Stephen Porges het ‘social engagement system’ noemt. Een hele mond vol.
Ik noem deze verbindingsstaat de chillzone.
Chillzone
Alleen wanneer ons autonome zenuwstelsel in zijn chillzone zit, kunnen we open en vanuit vertrouwen verbinden en daarmee vrij en onbevangen samenspelen. Met onze chillzone online kan ons zenuwstelsel soepel omgaan met de opwinding die nu eenmaal hoort bij de spontaniteit en flexibiliteit van samenspel.
Ervaart ons autonome zenuwstelsel echter teveel opwinding, dan raakt het getriggerd en schiet het uit die relaxte chillzone. Ineens zijn we niet meer speels aan het verbinden maar aan het vechten, vluchten of bevriezen. Weg spontaniteit en flexibiliteit. Weg speelpret.
Oké. Om in die kameraadschappelijke en speelse sfeer te blijven moeten we dus zorgen dat onze chillzone online blijft, ook wanneer het even spannend wordt.
Dit doen we van nature door onszelf te reguleren. Ook weer een chillzone-kwaliteit. Wanneer de speelopwinding ons systeem teveel dreigt te worden, schreeuwen we die eruit. We rennen een rondje of springen van opwinding op en neer. Of, wanneer we bijvoorbeeld merken dat we onzeker worden, spreken we onszelf bemoedigend toe. We nemen even een rustmomentje om ons lijf weer te voelen of we zoeken de vriendelijke blik van een vriendje.
Uitdaging
Nu is het online houden van onze chillzone juíst tijdens samenspelen voor ons autonome zenuwstelsel een uitdaging. Dit heeft twee redenen.
Om in zijn chillzone te zitten moet ons autonome systeem veiligheid ervaren. En deze ervaring van veiligheid is gevoelig voor toenemende opwinding, onverwachte wendingen en de mogelijkheid dat een ander levend wezen -zomaar ineens- uit de struiken tevoorschijn kan springen. Vanuit onze evolutie heeft ons zenuwstelsel geleerd dat al deze factoren gevaar kunnen betekenen. Zo bezien is samenspelen voor ons autonome zenuwstelsel ‘living on the edge’. Onderling vertrouwen, een veilige speelruimte en heldere spelregels helpen ons autonome zenuwstelsel om zich op deze dunne lijn tussen veilig en gevaar te blijven verbinden.
Dan de tweede reden waarom samenspelen voor ons autonome zenuwstelsel een uitdaging betekent: het vereist een soepel heen en weer bewegen tussen zijn verschillende neurale staten én tegelijkertijd het samenwerken ervan. Een minder veerkrachtig of snel getriggerd zenuwstelsel kan dit al snel als te intens of te ingewikkeld ervaren, waardoor we liever alleen spelen.
Samenspel neurale staten
Laten we even wat verder inzoomen op dit samenspel tussen de verschillende neurale staten van ons autonome zenuwstelsel.
De verbindingsstaat kennen we al: de chillzone. Die staat waarin onze ventrale vagaal actief is en we fysiologisch in staat zijn tot verbinden. Met onszelf en met de ander. Die neurale staat ook waarbij we ons boven- en benedenbrein met alle bijbehorende speelse voordelen online hebben.
Nu komt het.
Om spontaan en flexibel te kunnen samenspelen, moeten onze chillzone (die ventrale vagaal dus) en onze orthosympathica (het gaspedaal dat zorgt voor een activatie van ons lichaam) nauw met elkaar samenwerken. Onze chillzone is hierin de regulator.
Een simpel spelletje als tikkertje is hier een mooi voorbeeld van. Wegrennen of de ander achterna zitten; de fun zit hem in de onderlinge afstemming (chillzone). Of neem een vrolijk partijtje stoeien. Leuk, totdat de opwinding ons autonome zenuwstelsel teveel wordt en onze orthosympathica besluit dat we moeten gaan vechten en we de ander bezeren. Weg pret.
Nog een voorbeeld: wanneer ik bij een kaartspelletje pesten nét iets te vaak wordt gepest, kan mijn zenuwstelsel zoveel opwinding ervaren dat mijn vluchtstaat het overneemt. Gecombineerd met een vleugje vechten veeg ik -terwijl ik abrupt opsta- in één beweging mijn kaarten van tafel, roep dat ik er zo niks meer aan vind en loop stampend de kamer uit.
En voor samenspelen is meer nodig.
Om soepel te kunnen navigeren tussen de neurale uitdagingen die samenspelen van ons vraagt, moet ook het oudste deel van ons autonome zenuwstelsel, de dorsale vagaal, lekker in zijn vel zitten en nauw met onze chillzone samenwerken. Wanneer dit het geval is, kunnen we op het juiste moment tempo terugnemen, loslaten en compassie tonen.
Hoe dat eruit kan zien? Neem nog eens even dat stoeipartijtje van zojuist: wanneer ik de ander in een speelse houdgreep heb en merk dat hij het niet meer leuk vindt, pak ik dan nét nog even door of laat ik los en help ik hem met een knipoog overeind? Of andersom, wanneer ík degene ben die in een houdgreep terechtkom, kan ik dan rustig aangeven ‘oké jij wint, kappen nu’ of verlam ik en kan ik niets meer zeggen? In het laatste scenario ervaart mijn autonome zenuwstelsel zoveel opwinding dat het overweldigd raakt en kiest voor de collapse shutdown (bevriezen).
Sweet zone of play
In het werken met het autonome zenuwstelsel heb ik deze subtiele samenwerking tussen de verschillende staten van ons autonome zenuwstelsel de ‘sweet zone of play’ genoemd.
Wanneer ons autonome zenuwstelsel als kind overweldigende (en dus onveilige) ervaringen heeft gehad met samenspelen, heeft deze ‘sweet zone of play’ zich niet goed kunnen ontwikkelen. Hierdoor kan ons zenuwstelsel zichzelf, onder die snel wisselende spelomstandigheden, niet goed reguleren. Veilig verbonden blijven in spontaan samenspel is dan fysiologisch gezien een te grote opgave.
Ons autonome zenuwstelsel raakt -vaak bij de gedachte alleen al samen te moeten spelen- getriggerd. Gevolg: we vermaken ons het liefst alleen. En wanneer we ons toch een keer geroepen voelen om samen te spelen, dan schiet ons autonome systeem bij voorbaat al in de vecht-, vlucht- of bevriesstand.
Goed nieuws
Deze ‘sweet zone of play’ kunnen we op iedere leeftijd ontwikkelen.
Hiervoor heeft ons autonome zenuwstelsel veiligheid nodig. Deze ervaring van veiligheid is voor ieder systeem weer anders, afhankelijk van gevoeligheid en die speelervaringen in het verleden. En er zijn meer voorwaarden van belang: onderzoek laat zien dat samenspelen alleen gebeurt wanneer we ons veilig en goed voelen en vertrouwen hebben. Hierdoor is de neiging om te spelen een nauwkeurige graadmeter voor welzijn en welbevinden (Panksepp & Biven, 2012).
Nog meer goed nieuws: onze aangeboren behoefte aan samenspelen verdwijnt niet wanneer we opgroeien en volwassen worden. En ook op volwassen leeftijd heeft deze vorm van spelen een positieve invloed op ons brein en lichaam. Volwassenen die mogelijkheden tot (samen)spelen missen zijn minder nieuwsgierig, hebben minder fantasie en staan minder vrolijk in het leven (Brown & Vaughn, 2009).
En spelen heeft voor ons als volwassene nog een ander tof effect.
Vanuit het autonome zenuwstelsel bekeken stelt Stephen Porges dat “samenspelen een neurale activiteit is die het mogelijk maakt om gemakkelijker en flexibeler af te wisselen tussen activiteit en rust”. Anders gezegd: veilig samenspelen verbetert de veerkracht van ons zenuwstelsel, ongeacht onze leeftijd. Door regelmatig samen te spelen versterken we ons zelfregulerend vermogen, waardoor we soepeler om zullen gaan met stress en onverwachte uitdagingen op andere gebieden in ons leven. En meer. Doordat ons zelfregulerend vermogen toeneemt, versterken we onze chillzone en daarmee ons innerlijk evenwicht, zelfcontact en kwaliteit van leven.
Speelgeschiedenis
Of we als volwassene wel of niet goed kunnen samenspelen, hangt af van onze persoonlijke speelgeschiedenis (Deb Dana, 2018). Afhankelijk van onze (vroege) speelervaringen pikt de veiligheidsradar van ons volwassen zenuwstelsel meer of minder accuraat de snel wisselende speelsignalen van veiligheid of gevaar op.
Een plagende blik in een rustig tweegesprekje is bijvoorbeeld nog veilig, terwijl diezelfde plagende blik tijdens een verhit bordspel met vrienden ervaren kan worden als een belediging of regelrechte uitdaging. Of een vriendelijk duwtje ter ondersteuning van een grapje is in datzelfde bordspel prima, maar leidt tot nét iets te hard terugduwen na een competitief potje voetbal. En ook ons brein is onderdeel van onze speelgeschiedenis. Afhankelijk van oude overweldigende speelervaringen heeft het rondom een bepaald spelpatroon vaste (en vaak onbewuste) overtuigingen opgeslagen.
Overweldigende speelervaringen
Wat kunnen nu die overweldigende speelervaringen zijn geweest? In het werken met het autonome zenuwstelsel onderscheiden we hierin fysieke en emotioneel overweldigende ervaringen.
Fysiek: misschien had je een vriendje die een keer met vuisten gebald en een gestrekt been op je afsprong, nadat je voor de grap zijn lunchtrommel had verstopt. Of een zusje dat, koste wat kost, ieder spelletje wilde winnen en jou kneep of een pets gaf wanneer jíj een keertje geluk had. Of een oudere broer die met stoeien geen rekening hield met jullie leeftijdsverschil.
Een overweldigende ervaring kan ook op emotioneel vlak zijn geweest: als jong kind moest je misschien, eerder dan dat je autonome zenuwstelsel geleerd had, sportief je verlies nemen bij een spelletje Monopoly. Of je werd uitgelachen wanneer je bij een potje Hints door de opwinding geen aanwijzing meer kon bedenken. Of je wilde als klein meisje graag meespelen met je oudere zussen, die er vervolgens een sport van maakten om jou buitenspel te zetten.
Spelregels
Als gevolg van deze toen overweldigende ervaringen ontwikkelde ons autonome zenuwstelsel zijn eigen ‘spelregels’. Onbewuste spelregels die, ook nu als volwassene, bepalen welke speelsignalen we als veilig ervaren en welke niet. En niet alleen spelregels: ons autonome systeem ontwikkelde meteen ook de bijbehorende reactiepatronen op mentaal, emotioneel en gedragsniveau. Vaak net zo onbewust.
Neem bijvoorbeeld dat spelletje Hints van daarnet. Mijn autonome zenuwstelsel kan toen als jong kind hebben besloten dat de beste manier om in dit spel alsnog veiligheid te ervaren, is door vanaf het begin in de controlestand (vechten) te staan. Nog voordat de kaartjes (door mij) worden uitgedeeld, bepaal ik wie er mag beginnen. Ik vertel welke extra regels we invoeren en ik let scherp op iedere glimlach en stembuiging die mij hierin mogelijkerwijs niet serieus neemt.
Speelpatronen
Hoe kunnen we nu onze persoonlijke speelgeschiedenis onderzoeken?
Hiervoor kijken we naar het Amerikaanse National Institute for Play. Na onderzoek heeft dit instituut zeven speelpatronen geïdentificeerd:
- Spelen met afstemming. Dit begint bij de eerste speelervaring van een baby: het ervaren van resonantie tijdens aanhoudend oogcontact tussen baby en moeder. Als volwassene kunnen we dit herkennen in de joy van het uitwisselen van een blik van verstandhouding of in het delen van dezelfde humor.
- Spelen met objecten. Als jong kind met voorwerpen, op latere leeftijd met technologie.
- Spelen door te bewegen. Denk aan (samen) rolschaatsen, zwemmen of een balspel.
- Spelen met sociale interactie. Iedere spelvorm waarbij twee of meer mensen betrokken zijn.
- Spelen met fantasie en ‘doen alsof’. Samen een toneelstuk verzinnen bijvoorbeeld, verkleden of een situatie uit het verleden naspelen.
- Spelen met verhalen. Het vertellen en luisteren naar persoonlijke verhalen.
- Spelen met creativiteit. Onze fantasie gebruiken om te spelen met ideeën of samen te (dag)dromen.
Per speelpatroon kunnen we onze persoonlijke spelregels onderzoeken: welke signalen ervaart ons zenuwstelsel hierbij als veilig en ondersteunen daarmee onze speelervaring? En welke signalen betekenen voor ons autonome zenuwstelsel gevaar en belemmeren daarmee juist onze speelervaring? En welke overtuigingen komen dan op?
Wanneer we dit helder hebben, kunnen we per speelpatroon beginnen met het (verder) ontwikkelen van onze ‘sweet zone of play’.
Spelen met afstemming
Een voorbeeld van hoe je als volwassene kunt spelen met afstemming en welke spelregels en overtuigingen hierin een rol kunnen spelen:
Een nieuwe collega waar ik een leuke humorklik mee heb, geeft mijn hele systeem een gevoel van plezier. Ik glimlach spontaan zodra ik haar zie, ik voel mijn ogen stralen en mijn brein legt razendsnel grappige verbanden die ik gevat inbreng. Zij reageert even ad rem en we hebben samen de grootste lol. Mijn bijbehorende overtuiging? “Ik ben grappig en dit is leuk!”
Wanneer diezelfde collega op een dag ineens niet meer teruglacht, ervaart mijn zenuwstelsel dit als een signaal van gevaar. Ik schrik, krijg een warm hoofd en kijk weg. Mijn hart verkrampt en ik krijg pijn in mijn buik. Ineens weet mijn brein het zeker: “zie je wel, ik ben te intens en te enthousiast.”
Hoe kan ik hier mijn ‘sweet zone of play’ vergroten?
Allereerst moet ik mijn getriggerde autonome zenuwstelsel terug reguleren naar zijn chillzone. Eenmaal daar, kan ik mijn collega op een rustig moment benaderen, opmerken dat de vrolijkheid die we eerst deelden weg lijkt te zijn en vragen of ik haar misschien ongewild gekwetst heb. En wie weet, vertelt ze me dan dat ze zich al een tijd zorgen maakt over haar baan en vooral bezig is met haar eigen gedachten.
Conclusie
Samenspelen is een aangeboren gave waarvan we als klein kind, vrolijk en zonder erbij na te denken, gebruik maken. Door onze persoonlijke speelgeschiedenis kunnen we in het opgroeien het contact met deze gave deels of helemaal verliezen. Tegelijkertijd blijft samenspelen, ook als volwassene, een essentieel onderdeel van ons welzijn.
Door onze persoonlijke speelgeschiedenis te onderzoeken en onze ‘sweet zone of play’ verder te ontwikkelen, wordt onze aangeboren gave tot spelen weer actief. Hierdoor versterken we onze veerkracht, vergroten we onze spontaniteit en verhogen we onze stresstolerantie.
Het herontdekken van onze aangeboren speelvreugde en het toepassen van veilige speelpatronen in ons dagelijks leven zal hiermee een positieve verschuiving geven in de manier waarop we de wereld én elkaar tegemoet treden.