Schaamte?

(Nou nee, liever niet)
Terug

Deze week gaven Madelon Backelandt en ik de eerste after-summer-cursusdag voor Ontspannen Meesterschap.

De zevende cursusdag van dit jaartraject alweer, dus tijd voor een stukje deepdiven: via de vraag ‘waarom zijn we vaak strenger voor onszelf dan voor anderen’ -en de rol van ons autonome zenuwstelsel hierbij- kwamen we terecht bij de emotie van schaamte.

Ik hoor je denken: “Schaamte. Hè, getver. Pfff… kunnen we dat gevoel even overslaan?”

Nou, nee dus.

Zonder dat we het in de gaten hebben speelt dit unheimische en vaak overweldigende gevoel een grote rol in ons leven. Al was het alleen al omdat we hem het liefst willen vermijden.

Hoe zit dat eigenlijk met schaamte? Waar komt het vandaan en wat is de rol van ons autonome zenuwstelsel hierin?

Voor het antwoord op deze vragen namen we de cursisten mee naar wat ik skippyballen noem: oude in ons autonome zenuwstelsel opgeslagen survivalstress.

Survivalstress die negen van de tien keer het gevolg is van onze behoefte als kind om ons emotioneel veilig te voelen. Thuis, op school, overal. Emotionele survivalstress dus.

Eerst even de link tussen onze emoties en survivalstress:

Intense emoties -en dan vooral de fysieke effecten ervan- hebben de eigenschap dat ze ons autonome zenuwstelsel triggeren: op fysiek niveau kunnen ze zoveel stress veroorzaken dat ons autonome zenuwstelsel acuut uit zijn chillzone schiet en gaat vechten, vluchten of bevriezen. Ik schreef hier eerder over in mijn blog ‘krimpen, krampen, kronkelen’.

‘Kunnen voelen wat we voelen’ is dus niet zomaar even iets. We moeten het leren. En daar heeft de natuur iets voor bedacht:

Vanaf onze geboorte leren we met onze emoties (en de fysieke effecten ervan) omgaan door coregulatie te krijgen van onze ouders.

Hoe dat eruit ziet?

Stel je een peuter, een dreumes of een baby voor die schrikt, woedend is of huilt van verdriet. En weet dan even dat er in zo’n kleintje nog geen besef is van ‘nu schrik ik’, ‘nu ben ik boos’ of ‘nu huil ik van verdriet’. Hun hele fysieke systeem ís die schrik, ís die woede, ís dat verdriet. De emotie wordt letterlijk door merg en been gevoeld.

Om te kunnen kalmeren heeft hun prille autonome zenuwstelsel de veilige stem, de vertrouwde armen en de kalme aandacht van een chillzone-volwassene nodig. Coregulatie dus. En hoe vaker deze cyclus van emotioneel-worden-en-weer-kalmeren succesvol wordt afgerond, hoe beter hun autonome zenuwstelsel uiteindelijk leert zichzélf te reguleren.

Nu de stap naar die unheimische en vaak overweldigende emotie die we schaamte noemen:

Wat nou als deze cyclus van emotionele coregulatie toen we klein waren net iets te vaak ontbrak? En we als dreumes net iets te vaak zo’n emostorm alleen op onze kamer, in de box of op de trap moesten uitzitten?

Of dat we, nog eerder in ons jonge leven, als baby deze emostorm moesten uitliggen in onze wieg tot we -uiteindelijk dan- in slaap vielen?

En wat nou wanneer we als peuter net iets te vaak te horen kregen dat die emostorm die door ons autonome systeem raasde overdreven was of onnodig, of ‘Nu.Even.Niet’ uitkwam?

Dan ontbrak nét iets te vaak die broodnodige coregulatie en moest ons autonome zenuwstelsel het zelf oplossen.

En nu komt het.

Op deze jonge leeftijd zelf zo’n emostorm oplossen doet ons autonome zenuwstelsel met het enige middel dat het op dat moment tot zijn beschikking heeft: het gaat in de freeze. Ons fysieke systeem verlamt, wordt stil en gaat in shutdown.

We voelen niets meer.

Niets meer voelen: voor ons autonome zenuwstelsel op zo’n moment een kwestie van overleven. De overweldigende emostress is voor het jonge autonome systeem niet te hanteren en dus wordt het instinctief opgeslagen, vastgezet en ingekapseld. Er komt weer rust in ons systeem.

En ja, er is een ‘maar’. En een grote ‘maar’ nog ook: deze vorm van rust komt met een prijs.

Het instinctief inkapselen van deze emostress gebeurt in wat het beste te vergelijken is met dat gevoel van schaamte: dat woordeloze fysieke gevoel dat er ‘iets niet met ons klopt’.

En dit ‘er klopt iets niet met mij’ vormt de eerste aanzet tot een emotionele skippybal die schaamte heet. Een skippybal waar we als kind en later als volwassene onbewust naar handelen: ons autonome zenuwstelsel ontwikkelt slimme copingmechanismes om te zorgen dat we er zover mogelijk van wegblijven.

Hoe zo’n schaamte-vermijdend copingmechanisme eruit kan zien?

Strenger zijn voor jezelf dan voor een ander bijvoorbeeld. Nooit toegeven dat je iets niet weet. Of je bloopers weglachen met zelfveroordelende grapjes.

Allemaal effectieve manieren om bij zo’n schaamte-skippybal weg te blijven: wanneer ik superstreng voor mezelf ben, ben ik het mogelijk strenge oordeel van een ander voor en hoeft die schaamte-trein niet te gaan rijden.

En wanneer ik altijd alles zelf uitvogel, hoef ik niet het risico te lopen dat iemand me uitlacht waardoor ik me dom voel. En hoeft die schaamte-skippiebal ook niet op te spelen.

En ja, als ik mijn blooper weglach door mezelf nog even extra voor gek te zetten, hoeft mijn publiek dat niet meer voor mij te doen.

En even hè, bij zo’n instinctief aangedreven copingmechanisme komt er weinig keuze aan te pas. Het vermijden van dit zo vroeg in ons leven ontstane gevoel van schaamte gebeurt puur instinctief, onbewust en in een nanoseconde. Reflex to the max.

Nu het goede nieuws.

Wanneer we leren om die ingekapselde emotionele survivalstress rustig te doorvoelen, hoeven we het bijbehorende gevoel van schaamte ons gedrag niet meer te laten bepalen.

Wat hiervoor nodig is? Een moedig hart, onze kalme aandacht en alsnog die coregulatie van een andere chillzone.

Kan dat strengst zijn voor onszelf eindelijk ook de deur uit.

*afbeelding: Milo, via De Groene Amsterdammer.