Kom op, je kunt het best

Terug

Het is januari 2021. Een helderblauwe winterdag. Vriendin en ik zitten naast elkaar op de bank. Allebei een kop thee in onze handen. Ik kijk naar buiten, bewonder de ijsbloemen in de tuin.

Ineens klinkt er naast me: “Ik ben bang dat je me een last vindt.”

“Huh?” Ik kijk verrast opzij. “Wat dan?”

Ze kijkt voor zich uit. Vochtige ogen. “Omdat ik niet snel genoeg herstel.” Een week geleden heeft ze een flinke operatie gehad waardoor ze niet mag bukken, tillen en strekken. En niet bukken, tillen en strekken betekent een huishoud- en mantelzorgbuddy. Een schone taak voor mij.

Ik kijk haar aan. “Vertel eens? Hoe voelt deze angst in je lijf?”

Nu rollen tranen over haar wangen. “Mijn hart knijpt samen en ik krijg bijna geen adem meer.” Ik knik. Ben even stil. “Valt niet mee hè, dit zo.”

Ze knikt. Met haar betraande ogen, handen die friemelen en schouders die naar voren hangen, laat haar systeem verdriet zien. En kwetsbaar zijn.

Ik ben weer even stil. Geef haar de tijd om te voelen wat er te voelen valt. “Wanneer was die gedachte er voor ‘t eerst, weet je dat nog?”

Ze denkt na. “Gisteravond toen ik ging slapen. En hij gaat maar niet weg. En tegelijkertijd ben ik bang dat ik te snel teveel ga doen. Dat mijn hoofd sneller wil dan mijn lijf aankan.”

Ik knik. “En nu je deze gedachtes zo hardop zegt?”

Ze legt haar handen op haar buik. “Krijg ik buikpijn.”

“Meer nog dan je van de operatie al had?” Ik kijk haar schuin aan. Even kijken in hoeverre haar humor nog online is. Haar linkerwenkbrauw wipt even omhoog. Een kleine glimlach volgt.

Ik glimlach mee. Dan ben ik benieuwd: “Wanneer je dit zo voelt en denkt hè, ken je dit dan van eerder?”

Ze knikt. “Vroeger als kind, als ik me ziek voelde of uit het ziekenhuis kwam (als kleuter heeft ze het ziekenhuis net iets te vaak gezien), zeiden mijn ouders al snel dat ik me niet moest aanstellen. Dat ik me ertegen moest verzetten. En zij bepaalden ook wanneer ik beter genoeg was om uit bed te komen of weer naar school te gaan.”

“Dus je brein heeft nooit geleerd om zelf te checken waar je lijf in het herstellen aan toe is.” Ze schudt van nee.

“En zei je dan wel eens dat je niet wilde, dat je je nog ziek voelde?” “Ja.” “En dan?” “Dan zeiden ze ‘Kom op, je kunt het best’.” Ze is even stil. “Ik hoor het ze nog zeggen. (…) En niet alleen tegen mij trouwens, ook tegen mijn broer en zus. En daarmee was de kous af. Einde discussie.”

Ik knik. “Ja dat is genoeg om de verbinding tussen je brein en je herstellende lijf in verwarring te brengen. Als jij A voelt en je ouders B zeggen. En dat je dan naar hen moet luisteren.”

Ik denk even na. “Typisch gevalletje attachment-skippybal dit ook. Juist omdat je ouders aangaven dat je je -wanneer je wel naar je lijf luisterde- niet moest aanstellen. Dat is nogal een oordeel. Daarmee gingen ze uit verbinding. Behoorlijk onveilig voor je autonome zenuwstelsel. Helemaal als je nog klein bent.”

Nu veegt ze haar tranen weg, opnieuw een zweem van een glimlach. “Ja ik dacht al dat je dat zou zeggen.” Ik grinnik. We hebben ‘t vaker over het zenuwstelsel. Ik ben nou eenmaal 24/7 een blije vakidioot.

Ik schenk onze mokken nog wat bij. “Dus wat gebeurt daar nu mee, met die skippybal? Nu je van deze operatie aan het herstellen bent en je iemand nodig hebt om voor je te zorgen?”

Ze schudt haar hoofd. “Ja pff.. jeetje, van alles. Er is chaos in mijn hoofd. Ik wil jou niet tot last zijn. En er is die gedachte dat je mij afwijst omdat ik nu nog steeds hulp nodig heb. En ook dat je vindt dat ik me niet moet aanstellen. En tegelijkertijd voel ik dus dat ik het nog rustig aan moet doen.” Ze zucht.

‘En tegelijkertijd voel ik dus dat ik het nog rustig aan moet doen’, een mooie ingang om te kijken of haar brein haar lijf nu wel goed aanvoelt.

“Waar?”

Ze kijkt me vragend aan. “Waar voel je dat je rustig aan moet doen?” “In mijn buik en mijn ribben. Hier.” Ze wijst het aan. “Daar zijn steken als ik te vaak achter elkaar opsta en weer ga zitten.”

Ik kijk haar aan. “Best heldere signalen dus. Niks mis met die waarneming van je.”

Stilte. Allebei nemen we een paar slokken thee. Kijken de tuin in.

Dan krijg ik een idee. “Wat vind je hiervan: zullen we deze dagen gebruiken om te ontdekken hoe jij jezelf hierin kan begeleiden? Een vriendelijk onderzoek doen naar hoe dat werkt: de fysieke grenzen van je herstellijf voelen en de dingen navenant doseren? En dat je dit dan aangeeft? Sta ik standby en kan ik je waar nodig helpen. En met je meedenken of we dan iets praktisch kunnen verzinnen waardoor de dingen makkelijker voor je gaan.”

Ze knikt. Opgelucht. Haar ogen staan weer helder, haar schouders en handen zijn ontspannen. Mooi, haar chillzone is weer online.

We zijn een uur verder. Gedoucht en wel zit mijn vriendin weer op de bank. Een blos op haar wangen, een warme plaid over zich heen. “Pff, nou moe… alsof ik de Mount Everest heb beklommen.” Ze is even stil, de blik in haar ogen is naar binnen gekeerd. “Ik kan voelen dat ik net teveel heb gedaan met afdrogen.”

Ik ga naast haar zitten. “Oké vet. Waar voel je dat dan?” “Hier”, ze wijst naar haar middenrif en de rechterkant van haar ribbenkast. “Hier steekt en zeurt het.” Ik knik. “Oké, gaan we kijken of dat wegtrekt.”

Ze is even stil. Dan: “Ik voelde het al tijdens het afdrogen. Maar ik dacht ‘even snel, dan ben ik er vanaf…’.”

“… in plaats van mij er even bij te roepen.”

“Dat ja.” Ze grinnikt. Ik ook. “Het is een vriendelijk onderzoek hè, dit jezelf begeleiden. Het hoeft niet meteen perfect. Een skippybal van -wat is het, bijna veertig jaar oud?-  laat je niet in één dag leeglopen.”

Ik sta op en loop naar de keuken voor een verse pot thee. Terwijl ik wacht tot het water kookt, steek ik mijn hoofd om de hoek. “Zeg, hoe is het nu met je buik en je longen?”

“Huh, wat?” Vragend kijkt ze op. Inmiddels is ze verdiept in een vuistdikke roman. “Oh, mijn buik en mijn longen! Goed hoor, een stuk rustiger.”

Ik glimlach. Die attachment-skippybal is mooi weer een stukje leeggelopen.

Terwijl ik achter mijn laptop ga zitten en hem aanzet, kijk ik nog even naar buiten. Het zonlicht laat de ijskristallen op de planten glinsteren. Ik glimlach. Voor skippybalwerk hoeven we niet diep te graven. Ons dagelijkse leven geeft genoeg aanknopingspunten.