Hadewijch

Terug

Ik neem je mee naar een dinsdagmiddag in de zomer van 2018.

“Dominique, voor jou: de dertiende eeuwse mystica Hadewijch heeft visioenen gehad en daarmee is later een codex gevuld. De codex van Hadewijch.” Ik krijg een kleurenkopie in mijn handen van een bruinleren ingebonden boek. “Jij gaat de eerste tien pagina’s van haar moderne codex vullen. Wat zou ze er nu in schrijven?”

Wat de f*!? Een codex vullen? Doe even normaal. Vullen met wat?! De laatste vraag komt nog net over mijn lippen. Mijn leraar haalt zijn schouders op. Geen antwoord. Mijn brein gaat uit.

“Je hebt al eens eerder een innerlijk beeld van Jezus gehad. Dan gebruik je dat toch? Haal dat weer voor je en kijk wat er komt.” Mijn lief -dichter in hart en nieren- vindt de opdracht geweldig en heeft besloten mijn bevroren brein op gang te helpen. “We gaan samen aan het water zitten in het park en daar ga ik gewoon opnemen wat je zegt.”

De volgende dag. We zitten aan de rand van een vijver in het park. Ik kijk naar een paartje witte zwanen dat stil over het water glijdt. Ik zucht. “Ok, daar gaan we”. Ik concentreer me en haal die niet te beschrijven ogen weer voor mijn geest. Zal er wat komen?

Een uur later stop ik met praten. “En.. was het wat?”

“Mooi meissie. Nu gaan we het een beetje ordenen en voor je het weet heb jij je eigen codex.”

Vier weken verder. Ik zit op dezelfde stoel waar ik op zat toen ik de opdracht kreeg. Een stapeltje ingebonden dichtbundels ligt naast me op de grond. Voor iedere cursist één. Steeds wanneer ik er naar kijk klopt mijn hart in mijn keel. ‘Voor je het weet heb jij je eigen codex.’ Mijn eigen codex? Pffff.

’’Dominique, jouw beurt.’’

Met een stem zonder adem vertel ik wat ik gedaan heb om de opdracht in te vullen. “Ik heb de ogen van Jezus eerder gezien en die heb ik nu ook weer voor me gehaald om te horen of er iets in mij gezegd zou worden.” “Jezus?!” Ik hoor de cursisten om me heen denken. Hun adem stokken. Als ik opkijk, kijkt de cursist tegenover mij snel weg.

“Ok. Lees maar voor dan.”

Ik buig opzij om het bovenste dichtbundeltje van de grond te pakken en sla de eerste pagina open. Mijn ogen zijn wazig. Mijn hart gaat tekeer. Mijn keel is dichtgeknepen. Ik spreek mezelf toe: “Kom op Dominique, je wilde dit doen. Schiet op!”

(..)

”Liefste
mijn vreugde
kom hier
mijn alles
kom hier.”

Terwijl ik het eerste gedicht voorlees, zie ik vanuit mijn ooghoeken cursisten op hun stoel draaien. Ze kijken opzij naar de leraar. Checken wat hij ervan vindt. Ik doe hetzelfde. Zijn ogen kijken recht voor zich uit. Zijn gezicht is volkomen blanco. Raakt mijn gedicht hem? Heb ik mijn opdracht goed uitgevoerd? Zit ik op de goede weg? Het zou kunnen. Hij heeft me deze opdracht niet voor niets gegeven. En ik weet dat deze gedichten diep kunnen raken. Zal ik verder gaan? Ja. Door naar de volgende.

Ik sla de pagina om voor het volgende gedicht, haal een keer diep adem en ga verder.

Jouw ogen
mijn ogen
mijn geliefde
een sfeer
ik kan je voelen
in je zijn

jij in mij
zo teder
zo allesomvattend
allesdoorschijnend
allesaanra..”

“Stop maar!” Voor ik het woord af kan maken, snijdt de stem van de leraar door de zaal. “Dit is niets waard. Het komt alleen maar uit je hoofd. Wie is de volgende?”

Ineens is het alsof ik onder water zit. Alles om mij heen wordt wazig. Alles verstomt. Ook in mij. Als in slow motion leg ik de dichtbundel terug op de grond. De rest van de les hoor ik niets meer. Of nee, dat klopt niet. Aan mijn aantekeningen zie ik later dat mijn oren wel geluisterd hebben. Een soort van tenminste.

Na afloop van de les weet ik niet hoe snel ik mijn spullen moet pakken. “Tot volgende keer hè.” zegt een cursist als ik voorbijloop. Ik knik en loop snel door, stap in mijn auto en rijd naar huis.

Eenmaal thuis doe ik de voordeur open en loop naar binnen. “En, hoe ging het?” vraagt mijn lief. Ik kijk hem aan. Nu komen de tranen. “Ach meissie toch…” Hij slaat zijn armen om me heen en is stil. Het stapeltje dichtbundels verdwijnt in de prullenbak.

Twee weken later. Ik heb een voortgangsgesprek met mijn leraar. “Toen je me in de les onderbrak voelde het alsof ik van binnen doodging.”

“Ik zag het. En het was nodig. Het is voor jou in dit leven niet de bedoeling om doorgevingen te krijgen. Dus stopte ik je.”

En toen gebeurde het. In mijn hart. Een glasheldere stem: “Wie ben jij om voor mij te beslissen wat wel en niet de bedoeling is in mijn leven!? Wie ben jij om mij, op een moment dat ik me voor het eerst in mijn leven openstel voor iets dat van een hele kwetsbare plek in mezelf komt, keihard te onderbreken!? Je hebt me nota bene zélf die codex van Hadewijch in mijn handen geduwd. Wat had je dan verwacht: google reverse image search? Natuurlijk stel ik mijn intuïtie open voor deze opdracht. En dan schiet jij die af. En dan zeg je ook nog eens: “Ja, ik zag dat je van binnen doodging toen ik dat deed.” En nog steeds lijkt je dit een goede manier om met een cursist om te gaan?”

Op dat moment nam ik een besluit: ik zal nooit, maar dan ook nooit zo met mijn cursisten omgaan. Ik zal ze eren in hun ervaringen. Eren in hun kwetsbaarheid. Eren in hun proberen van iets nieuws. Want alleen dát is de plek van waaruit een cursist kan groeien.

Lesson learned. Dankjewel.